Klik hier voor een overzicht van de foto’s uit de biografie

1900: Helma wordt geboren

 

 

1900 Geboortehuis Helma in Nieuw- en Sint Joosland, op een foto uit 1912Op 31 mei 1900 werd in de Zeeuwse gemeente Nieuw- en Sint Joosland in het gezin van huisarts Benoit Felix Catz (1866-1943) een dochter geboren. Naar haar grootmoeder van vaderszijde (Helmina Catz-Michels) kreeg zij de naam Helma. Op deze eerste dochter volgde drie jaar later nog een tweede meisje, Irma. Het gezin woonde in het dorp Nieuwland, in de dokterswoning aan de Postweg. Dit was een grote negentiende-eeuwse villa die in de Tweede Wereldoorlog verloren is gegaan. De kamer met balkon aan de voorzijde, die op de foto uit 1912 te zien is, was Helma’s slaapkamer.

[read more=”Lees verder” less=”Sluit”]Dokter Catz had een grote praktijk. Zijn patiënten waren niet alleen de inwoners van de twee dorpskernen, maar ook de boeren van de omliggende, vaak afgelegen boerderijen. De armsten onder hen werden door hem gratis geholpen. Catz hield zich vooral bezig met de bestrijding van malaria. Deze ziekte heerste aan het begin van de twintigste eeuw nog in de Zeeuwse polders. Ook hield hij zich bezig met de oprichting in Zeeland van het Groene kruis, een landelijke vereniging voor wijkverpleging.
Op latere leeftijd zou Helma haar vroegste jeugd in Zeeland herinneren als het ‘land van melk en honing’. Het was een onschuldige en onbezorgde tijd, waarin een levenslange liefde voor de natuur en het leven op het platteland begon. [/read]

1900: Helma wordt geboren

1900 Geboortehuis Helma in Nieuw- en Sint Joosland, op een foto uit 1912Op 31 mei 1900 werd in de Zeeuwse gemeente Nieuw- en Sint Joosland in het gezin van huisarts Benoit Felix Catz (1866-1943) een dochter geboren. Naar haar grootmoeder van vaderszijde (Helmina Catz-Michels) kreeg zij de naam Helma. Op deze eerste dochter volgde drie jaar later nog een tweede meisje, Irma. Het gezin woonde in het dorp Nieuwland, in de dokterswoning aan de Postweg. Dit was een grote negentiende-eeuwse villa die in de Tweede Wereldoorlog verloren is gegaan. De kamer met balkon aan de voorzijde, die op de foto uit 1912 te zien is, was Helma’s slaapkamer.

[read more=”Lees verder” less=”Sluit”]Dokter Catz had een grote praktijk. Zijn patiënten waren niet alleen de inwoners van de twee dorpskernen, maar ook de boeren van de omliggende, vaak afgelegen boerderijen. De armsten onder hen werden door hem gratis geholpen. Catz hield zich vooral bezig met de bestrijding van malaria. Deze ziekte heerste aan het begin van de twintigste eeuw nog in de Zeeuwse polders. Ook hield hij zich bezig met de oprichting in Zeeland van het Groene kruis, een landelijke vereniging voor wijkverpleging.
Op latere leeftijd zou Helma haar vroegste jeugd in Zeeland herinneren als het ‘land van melk en honing’. Het was een onschuldige en onbezorgde tijd, waarin een levenslange liefde voor de natuur en het leven op het platteland begon. [/read]

Klik hier voor een overzicht van de foto’s uit de biografie

1910: Het gezin Catz verhuist naar Blaricum

 

 

In december van het jaar 1910 verhuisde het gezin Catz naar het Gooise dorp Blaricum. De omvangrijke Zeeuwse dokterspraktijk, waarin dag en nacht grote afstanden moesten worden afgelegd om patiënten te kunnen bezoeken, was voor dokter Catz, Helma’s vader, uiteindelijk te zwaar gebleken. De omstandigheden in Blaricum waren prettiger en de patiënten waren hier beter bereikbaar vanwege de geringe uitgestrektheid van het kleine dorp. Ook waren de leefomstandigheden minder bar dan in de polders.

Helma’s nieuwe woonplaats was in die periode een echt kunstenaarsdorp. De dochter van de huisarts groeide hier op tussen kunstenaars en intellectuelen en leerde velen van hen kennen, al was het vaak alleen van gezicht. Zo kwam ze de dichteres en socialist Henriëtte Roland Holst vaak tegen in de tram en zag ze het schrijvende echtpaar Scharten-Antink een keer langsfietsen. In haar in 1981 verschenen nagelaten jeugdherinneringen, Het doktershuis aan de Postweg, memoreerde Helma deze blijkbaar indrukwekkende gebeurtenis:

We woonden al een jaar of vijf in Blaricum toen ik met mijn moeder de Schartens met hun dochtertje op de fiets voorbij zag komen. Hij mager en schraal met zijn rossige baard, en zijn mollige Margot en hun rossige dochtertje met haar melkwitte huidje, een variatie van hun beiden. Mijn moeder fluisterde als ze langs kwamen vol ontzag, dat zijn de schrijvers van Een huis vol menschen […]!

Maar er waren ook beroemdheden die ze persoonlijk leerde kennen, et meer of minder enthousiasme. Kinderboekschrijver Christiaan van Abcoude nodigde Helma uit om op zijn kamers thee te komen drinken. Tijdens de theepartij werd de populaire schrijver wat te enthousiast over het twaalfjarige meisje, dat hij beschouwde als een ‘vrouwelijke Pietje Bell’. Hij stond op, stelde voor, ‘krijgertje’ te spelen en begon zijn angstige gast door de kamer achterna te rennen, waarop deze door een raam naar buiten vluchtte. ‘Nadien’ herinnerde Helma zich later, ‘heb ik Van Abcoude eigenlijk nooit meer gezien.’

Even weinig succes had de schilder Piet Mondriaan in zijn contact met de onwillige tiener. Deze kunstenaar ging graag dansen in het Larense hotel Hamdorff. In deze ontmoetingsplaats voor liefhebbers van jazzmuziek traden ‘s avonds dansorkesten op. De jeugd uit de omgeving, waaronder Helma, was hier vaak te vinden.

Om Mondriaan lachten we, hoewel we toen al van zijn genialiteit hoorden. Want hij wilde altijd dansen op de planken bij Hamdorff, waar hij geen matador in was, en ik verschool me voor al zijn welgemeende avances, omdat ik hem zo onaantrekkelijk vond, dat zijn genialiteit me niet kon verleiden.

Later bezocht Helma het gymnasium in Hilversum. Na haar eindexamen behaald te hebben, voltooide ze een lerarenopleiding met als vakken Engels en stenografie. In de jaren twintig zou ze enige tijd lesgeven in deze onderwerpen.

1920: Helma maakt literaire vrienden

 

 

 

 

 

Al op de lagere school had Helma altijd verhalen geschreven. In de jaren twintig begon ze steeds meer interesse in literatuur te ontwikkelen. Daarin werd ze aangemoedigd door de brede kring literaire vrienden en bekenden die ze in die periode in Blaricum opbouwde. Deze kring werd nog uitgebreid tijdens de jaren dertig, toen zijzelf ook meer bekendheid verwierf met haar literaire werk. Ook haar lidmaatschappen van de Vereniging voor Letterkundigen en van de internationale organisatie van schrijvers, de P.E.N.-vereniging, zorgden voor uitbreiding van Helma’s literaire netwerk.

Een van haar beste vrienden was de dichter en letterkundige Victor (‘Vic’) van Vriesland (1892-1974). Hun eerste ontmoeting vond plaats rond 1925, toen Helma voor haar lerarenopleiding stenografie werkervaring opdeed bij het gemeentebestuur van Blaricum. Tijdens een gemeenteraadsvergadering was ook Van Vriesland aanwezig. In haar memoires herinnerde Helma zich hoe die avond verlopen was. Toen namelijk de aanwezigen het gemeentehuis uit waren gekomen, kwam de schrijver naast Helma lopen, waarna hij de veel jongere stenografiste vertelde dat ze hem ‘gefixeerd had’. Zij echter verzekerde hem, dat het ‘voor mijn gevoel andersom was’.

Al snel werd ze Van Vrieslands secretaresse, waarbij haar kennis van moderne en klassieke talen goed van pas kwamen. Hoewel de schrijver getrouwd was, vermoedde Helma dat er bij hem meer dan vriendschappelijke gevoelens voor haar bestonden. Helma’s dochter Loeka zou zich later herinneren:

 

 

Op een dag dat ze niet bij hem werkte, kwam hij onverwacht ’s middags om drie uur zijn opwachting bij haar maken. Hij zei dat hij met haar wilde trouwen en dat hij wilde wachten tot haar vader thuiskwam, die hij officiëel om haar hand wilde vragen. Mijn moeder antwoordde stomverbaasd: ‘Hoe kun je ten huwelijk vragen, Vic, als je getrouwd bent. Je bent dronken. (Ze wist dat hij dat vaak was, maar meestal niet zo vroeg op de dag.) En jouw Marie is bovendien de mooiste vrouw, die ik ooit gezien heb.’Vic hield voet bij stuk en zei dat hij kinderen van haar wilde hebben en beslist zou scheiden.Met veel moeite heeft ze hem de deur uitgewerkt, voordat haar moeder, die rustte, beneden kwam.

 

Bewijs voor zijn toenmalige verliefdheid kreeg Helma in 1939, toen Van Vriesland haar zijn bundel De ring met de Aquamarijn cadeau deed, met daarin geschreven, een op rijm gestelde opdracht aan Helma. Daarin schreef hij: ‘Want lang na het vuur / Houdt nog de asch iets van gloed in den haard (ach!)’.

 

 1924: Helma publiceert haar debuut

 

 

 

Vanaf het jaar 1924 begon Helma met het publiceren van literair werk. Aanvankelijk waren dat gedichtjes en enkele korte verhalen. Deze teksten werden gepubliceerd in tijdschriften, zoals het familieblad Ons eigen tijdschrift.

Haar eerste roman, Wouter – de liefde van een jongen, kwam uit in 1932. Deze ontwikkelingsroman over de eerste liefde en volwassenwording van de jonge Wouter werd in de pers goed ontvangen. De populaire romanschrijver en criticus Henri Borel (1869-1933) bijvoorbeeld, recenseerde het boek voor deNieuwe Rotterdamsche Courant. ‘Met bewondering en verwondering’, schreef hij:

 

 

las ik dit boek, waarin een vrouw van een jongensliefde vertelt, omdat ik ’t iets bijzonders vind, dat een vrouw zich zóó goed in de ziel van een jongen, wiens diepste wezen ook in de eerste jaren ná zijn man-zijn en getrouwd-zijn jongen is gebleven, weet in te leven….

 

 

Borel was zelf auteur van een soortgelijk boek, namelijk de roman Het jongetje, uit 1898. Tot het begin van de Tweede Wereldoorlog schreef Helma nog twee romans en twee novellen. Ze verwierf met haar werk enige bekendheid en bekende critici uit de jaren dertig beoordeelden haar werk positief. Dichter en essayist Maurits Uyldert (1881-1966) zag haar, in een recensie uit 1934, als een ‘in vele opzichten opmerkelijke’ schrijfster van ‘bijzonder zuiver en gevoelig’ werk dat getuigde van ‘groote deugden’.

 

 1926: Helma trouwt met Justus Wolf

 

 

Het was via een verre oom van Helma, dat zij haar toekomstige echtgenoot ontmoette. In 1918 kwam deze oom Wolf namelijk bij zijn familie in Blaricum op bezoek, ontmoette de achttienjarige dochter van zijn neef, en vertelde haar meteen over zijn oudste zoon, die op zoek was naar een vrouw. Deze zoon was de advocaat Justus Wolf (1896-1944). In de bundel memoires Het doktershuis aan de Postweg uit 1981, vertelde Helma’s dochter Loeka hoe haar ouders aan elkaar waren gekoppeld.

 

[Oom Wolf] liet zich bij zijn vertrek door mijn moeder, achttien jaar oud, naar de Gooise stoomtram begeleiden. Die tijd benutte hij om te vertellen dat hij twee zoons had. De jongste zat altijd achter de meisjes aan, maar voor de oudste, de student in de rechten van tweeëntwintig jaar, werd het tijd. Hij was eerlijk en oprecht als geen ander en hij had een uitgebreide belangstelling. Zo’n meisje als mijn moeder was zou dat zeker waarderen. En hij had haar vrolijkheid nodig. Mijn grootvader Wolf moet een aantrekkelijke charmeur geweest zijn en hij koos zijn woorden zo, dat hij mijn moeder voor zijn zoon al half veroverd had. […]Bij het eerstvolgende bezoek van de familie Wolf kwam het aan. Haar vader [Benoit Catz] vroeg op zijn bekende beknopte doktersmanier, waarachter een heel groot gevoel voor humor schuilging:‘Zoent ie lekker?’‘Ja vader.’‘Dan is het goed,’ ten teken dat hij zich erbij neer had gelegd.

 

 

Helma en Justus trouwden op 21 juni 1926. Na het huwelijk ging Helma uit haar ouderlijk huis en verhuisde naar Amsterdam, waar Justus zijn praktijk aan huis had. Helma deed hier vrijwilligerswerk in de arme delen van de Jordaan, terwijl Justus zijn beginnende praktijk opbouwde.

1930: Loeka wordt geboren

 

 

Nadat Helma en Justus op enige tijdelijke adressen hadden gewoond, betrokken ze een bovenwoning aan de Minervalaan in Amsterdam-Zuid. Hier werd op 16 december 1930 hun eerste en enige kind geboren. Zij werd Loeka genoemd. In haar autobiografische roman De dreiging uit 1945 vertelde Helma over het moment net na de geboorte van haar dochter:

Toen ze naast elkaar lagen in de schone witte bedden, stil en moe, terwijl ze elkaars hand vasthielden, kwam de zuster en liet het kindje zien.Het was een zuigeling, die zich dik gegeten had in de ‘moederwoning’, met heel veel rondheid van wang, waartussen een platte neus zich verschool. Heel licht blond was het, met een kale bol. Tot hun verwondering leek het niets op hen. In haar gedachten zocht ze de hele familie af, maar het leek op niemand. Ze keken elkaar aan en lachten. ‘Ik vind het niet mooi,’ zei ze eerlijk. ‘Ik wel,’ zei hij, ‘het is een mooie zuigeling. Het wordt een lief meisje.’Toen vielen ze beiden in slaap tot laat in de middag. Ergens speelde in de kou een krassende viool Stille Nacht. In de kamer brandde de kachel fel.

Al snel bleek wel, dat Loeka van haar astmatische vader en allergische moeder een gevoeligheid voor veel verschillende etenswaren had geërfd. Hierdoor moest ze zich vanaf zeer jonge leeftijd aan allerlei diëten houden. Als leerling op het Montessori Lyceum in Amsterdam ontpopte ze zich als een intelligent meisje dat goed werkte, hoewel ze door ziekte veel afwezig was.

1942: Het gezin Wolf-Catz duikt onder

 

 

De Tweede Wereldoorlog maakte abrupt een einde aan het gelukkige gezinsleven van het gezin Wolf-Catz. Beide echtelieden kwamen namelijk uit joodse families. De ouders van Helma hadden zich echter al niet meer als joden beschouwd. Zij hadden hun dochters opgevoed als areligieuze humanisten. Justus was volkomen atheïst. Omdat de gehele familie echter nog automatisch als joden in het bevolkingsregister ingeschreven waren, kregen ze met vervolging door de Duitse bezetter te maken. De problemen waren begonnen met de nieuwe anti-joodse wetgeving. Justus mocht alleen nog joodse cliënten hebben, wat er voor zorgde dat zijn praktijk snel slonk.

Ondanks het dreigende gevaar, weigerde Justus in de eerste oorlogsjaren onder te duiken. Pas na in september 1942 op het nippertje aan een razzia ontkomen te zijn, besloot hij toch uit Amsterdam te vertrekken. Het gezin kon eerst bij een familie in Hilversum onderduiken, maar omdat hier steeds verraad dreigde, waren ze gedwongen verder te reizen naar een adres in Oud-Loosdrecht. Nadat gebleken was dat ook daar gevaar dreigde, verbleven ze vervolgens een tijd lang in verschillende vakantiehuisjes aan de Loosdrechtse plassen, uiteindelijk in een huisje met de naam ‘De graspieper’.

Op deze schuilplaats vond, in de nacht van zondag 22 op maandag 23 augustus 1943, een overval op het gezin plaats door drie Duitse officieren en een NSB’er. Het lukte Helma en Loeka het huis uit te komen en zich buiten te verbergen. Justus was bij de bewakers achtergebleven. In de roman De dreiging, die Helma later in dat jaar begon, beschreef ze deze gebeurtenis.

 

‘Vlug,’ zei ze tegen het kind, ‘ga Papa zeggen dat hij komen moet. Ik kan niets meer bereiken jij misschien wel. Ik wacht, we moeten dit doen, al pakken ze me ook, terwijl ik hier sta. Jou laat de bewaker lopen, omdat hij niet zeker is.’En het kind, trouw als een kind kan zijn, stoof terug.‘Je moet komen,’ zei het tegen de vader, die het hoofd in de handen steunend, verlaten, ten prooi aan leed, zat op het bed. ‘Kom, Papa.’‘Ik zie geen kans,’ was zijn laatste woord, dat het kind overbracht.

 

Hierop zijn Helma en Loeka toch van het huisje weggevlucht. Ze zouden Justus nooit meer terugzien. Tijdens de jaren 1943 tot en met 1945 zwierven moeder en dochter langs verschillende onderduikadressen. Het manuscript van De dreiging, met alle informatie die dit over het verzet bevatte, werd voor de veiligheid gedurende de gehele onderduiktijd door Loeka in een schooltasje meegenomen. De gedachte hierbij was, dat een soldaat wel nooit op het idee zou komen naar illegale papieren te zoeken in het tasje van een klein kind. 

 

1944: Helma is als dichteres verbonden aan het verzet

 

 

Een van de onderduikadressen waar Helma en Loeka in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog verbleven, was hotel ‘De engel’, aan het Grote Kerkhof te Deventer. Dit hotel was het centrum van verzetswerk in die omgeving. Helma werkte er aan haar roman De dreiging, maar ze schreef ook gedichten. In 1944 voltooide ze haar bundel aan Justus opgedragen oorlogsgedichten, getiteld Aan de rand… De met de hand vermenigvuldigde exemplaren van dit boek werd onder de toonbank verkocht bij een betrouwbare boekhandelaar. In hetzelfde jaar publiceerde ze ook een zogenaamde ‘rijmprent’, ’t Is donker nog… Dit verzetsgedicht, met illustratie, ging over het lijden van Zeeuwse boeren onder de wreedheden van de bezetter.

 

1945: Helma en Loeka trekken in bij prof. W.E.J. Kuiper

 

 

Na het einde van de oorlog hadden Helma en Loeka niets meer. In Amsterdam teruggekomen, bleek het huis dat ze voor de oorlog aan de Minervalaan bewoond hadden, leeggeroofd te zijn. Vroegere onderhuurders hadden er de hele oorlog gewoond, terwijl de huur nog op naam van Justus stond. Omdat de gerechtelijke procedures veel tijd in beslag namen, zaten moeder en dochter om een woonplek verlegen. Helma’s ouders bleken zelfmoord te hebben gepleegd om aan deportatie te ontkomen.

Het was bij toeval dat Helma op dat moment een oud-docent van haar tegenkwam. Classicus professor W.E.J. Kuiper (1883-1951) was weduwnaar en woonde met zijn volwassen kinderen en hun gezinnen in een groot huis aan de Valeriusstraat in Amsterdam. Hoewel hij veel ouder was dan zijn oud-leerlinge, was hij al sinds haar schooltijd verliefd op haar geweest. Nu bood hij haar onderdak aan in zijn huis. De rust en warmte van het grote huis en het gezinsleven waarin Helma en Loeka nu belandden, deed hen enigszins herstellen van de ellende die ze in de oorlog doorgemaakt hadden. In een brief aan een vriend, de letterkundige D.A.M. Binnendijk, schreef Helma dan ook in 1945: ‘Hier heb ik geen schrijfmachine. Het is hier heerlijk. Een rust voor mijn verdreven ziel.’

In datzelfde jaar publiceerde Helma bij Querido in Amsterdam haar tijdens de oorlog geschreven boek De dreiging. In deze autobiografische roman had ze verteld hoe ze Justus had leren kennen, hoe hun huwelijk was geweest en wat er in de onderduikjaren met haar was gebeurd. De dreiging was een succes, en werd genomineerd voor de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam, die in 1946 voor het eerst werd uitgereikt. Omdat het boek echter alleen zijdelings over het verzet in de oorlog ging, kreeg het alleen een eervolle vermelding. De eerste prijs ging naar Simon Vestdijks Pastorale 1943.

Van 1945 tot professor Kuipers overlijden in 1951 woonden Helma en Loeka in bij de oude classicus. Officieel werd er echter niets vastgelegd, omdat de kinderen van de professor zich zorgen maakten dat hun vader veel geld aan zijn jonge vriendin zou nalaten. De relatie tussen de familie Kuiper en de twee nieuwkomers werd dan ook steeds meer gespannen. Zo kwam het dat, toen Loeka’s ‘stiefvader’ overleed, de twee vrouwen weer op straat stonden. Helma zou deze periode bij de familie Kuiper altijd blijven beschouwen als een grote teleurstelling.

1951: Prof. Kuiper overlijdt, Helma en Loeka beginnen hun literaire kring

 

Op 11 februari 1951 overleed professor W.E.J. Kuiper. Helma en Loeka konden nu niet langer in zijn huis blijven wonen. Wel konden ze nu weer de woning aan de Minervalaan betrekken, waar ze voor de oorlog gewoond hadden. Ze hadden nauwelijks geld en geen meubilair. Omdat Helma ook nog geen werk had, zou deze periode een tijd van armoede worden. Ze verkocht uit nood de weinige teruggevonden boeken en schilderijen van haar ouders. Verder probeerde ze al haar literaire contacten aan te wenden om nieuwe romans uitgegeven te krijgen.

Met het hernieuwen van die literaire contacten ontstond ook het idee om aan huis een literaire kring te organiseren. Loeka verzamelde onder haar kennissen geïnteresseerde studenten en andere jongeren, terwijl Helma lezingen door haar literaire vrienden regelde. Zo lazen bijvoorbeeld de dichters Ad den Besten, Anthonie Donker en W.J. van der Molen en de letterkundige A.L. Sötemann voor uit eigen werk, terwijl de jongeren na afloop vragen mochten stellen. Daarna waren er altijd boterhammen en soep. Sötemann schreef later, in een brief aan Helma, over een van deze avonden in 1952:

 

De voordracht werd bijgewoond door een vrij aanzienlijk getal jongmensen. Na afloop is het gezelschap nog enige tijd op plezierige wijze bijeengebleven.

1952: Helma wordt chronisch ziek verklaard

 

 

In 1952 werd Helma chronisch ziek verklaard. Haar gezondheid was sinds haar kindertijd nooit heel erg goed geweest, maar sinds de oorlog begonnen de klachten steeds extremere vormen aan te nemen. Door de jaren heen zou ze in steeds hogere mate invalide worden. Vanaf het einde van de jaren vijftig kon ze eigenlijk alleen nog op haarslaapbank liggen, waar ze ook sliep.

Helma’s ziektebeeld was zeer complex. Vanaf haar vroege jeugd had ze aan astma geleden. Daarnaast was ze allergisch geweest voor veel verschillende soorten voedsel. Na de oorlog verergerden de klachten, waardoor ze ook geen hitte of sterke geuren verdragen kon. Deze allergieën zorgden onder andere voor eczemen, oedemen in de mond- en keelholte, darmkolieken en galkrampen. Door de jaren heen kreeg Helma ook last van andere, niet-allergische ziekten, zoals migraineaanvallen, de ziekte van Menière, ischiasneuralgie en de zenuwziekte polyneuropathie. De hevige aanvallen van pijn, misselijkheid en oorverdovende gehoorhallucinaties die deze ziekten gecombineerd bijna constant veroorzaakten, werden bovendien nog eens verergerd door de beschreven allergische reacties. Onder begeleiding van Loeka experimenteerde ze daarom steeds weer met verschillende diëten en medicijnen.

Omdat het vanaf het midden van de jaren vijftig steeds duidelijker werd dat Helma niet meer voor zichzelf kon zorgen, nam Loeka steeds meer het huishoudelijk, administratief en correspondentiewerk van haar moeder over. In 1959 tekende Helma daarom een volmacht, waarin ze verklaart bij deze last en macht te geven aan haar dochter Loeka Wolf

[…] om haar in alle opzichten te vertegenwoordigen, voor haar in alle voorkomende gevallen op te treden en om al haar rechten, zaken en belangen zonder enige uitzondering […] waar te nemen en uit te oefenen […].

Ook trad Loeka officieel als secretaresse in dienst bij haar moeder. Ze hielp haar met het uittypen van de manuscripten voor Helma’s romans en met het onderhouden van diens vele correspondenties.

1959: Justus wordt officieel overleden verklaard

 

 

 

Na de overval op het onderduikadres van het gezin Wolf-Catz aan de Loosdrechtse plassen, die in augustus 1943 plaatsgevonden had, was Justus verdwenen. Op een laatste briefkaart had hij aan Helma en Loeka de woorden ‘Tot ziens’ geschreven. Daarna was hij naar het concentratiekamp bij Auschwitz getransporteerd. Over wat er daarna met hem was gebeurd, waren geen gegevens gevonden.
Ondanks dat het vrijwel zeker was dat haar man, vanwege zijn zwakke gezondheid, in de trein op weg naar het kamp was overleden, kon Helma nog jaren na de oorlog niet officieel als weduwe beschouwd worden. Zolang er nog geen bewijs was van Justus’ dood, was hij nog steeds haar echtgenoot. Het was pas in 1959 dat Helma en Loeka van overheidswege bericht kregen dat de datum van zijn overlijden was vastgesteld op 31 maart 1944. Dit was een gefingeerde sterfdatum.

1960: Helma begint met haar Sydoniacyclus

 

 

Helma’s succes met haar oorlogsroman De dreiging in 1945, had het voor haar mogelijk gemaakt, meer romans gepubliceerd te krijgen. Zo steeg haar roem als auteur langzaam maar zeker. Het was echter pas in 1960 dat ze begon aan het werk, dat als haar meesterwerk zou worden beschouwd. In dat jaar verschenen kort na elkaar haar romans Diepzee enOnderstroom. De uitgever had haar gelijk gevraagd om een vervolg te schrijven, en dat verzoek had ze graag ingewilligd. Dat toen de inspiratie niet op was, bewijzen de overige delen van wat gaandeweg, naar een van de hoofdpersonen, de Sydoniacyclus werd genoemd: Koraalrifuit 1961, Zeewier en de historische roman Duizendbrand uit 1962,Aardvuur en Luchtkristal uit 1964.

Op de vraag of Helma vanaf het begin van plan was geweest, een cyclus van zeven delen te gaan schrijven, antwoordde ze in een interview in 1964, kort na de voltooiing vanLuchtkristal:

Nee, beslist niet. Ik had Diepzee af, en ik zei midden in Onderstroom, het tweede: als dat nou af is, heb ik niks geen zin om er mee op te houden. […] Nee. Ik ga door. […] En zo omtrent het vierde had ik de rest pas in mijn hoofd. […] En toen zei de uitgever, na het vijfde boek vond hij het wel welletjes, maar ik wou beslist die twee nog schrijven.

Voor Diepzee had Helma zich laten inspireren door een krantenartikeltje. Daarin werd verteld hoe een Parijse studente haar ex-minnaar had doodgeschoten. Toen haar advocaat tijdens de rechtszaak het doodvonnis in levenslang wist te veranderen, had ze naar hem geglimlacht. Tijdens het schrijven groeide dit gegeven uit tot de basis van de gehele cyclus. De studente kwam in de romans terug als het personage Sydonia.

Door letterkundige tijdgenoten werd de Sydoniacyclus omschreven als een unicum in de twintigste-eeuwse Nederlandse literatuur. De romanreeks werd getypeerd als een ‘roman fleuve’, een type literair werk, dat vanwege zijn gewoonlijk grote omvang en complexe inhoud zeer zeldzaam is.

Met de Franse letterkundige term ‘roman fleuve’ wordt een roman bedoeld, vaak in meerdere delen of in de vorm van een reeks, die het leven van een of meerdere personages beschrijft. Tegelijk worden ook de leefomgeving en tijdsperiode om die personen heen uitgebreid geschilderd. Daarbij worden dan vaak meerdere, op het eerste oog totaal verschillende verhaallijnen met elkaar verweven. In de Franse literatuur is de romanreeks La comédie humaine (1829-1854) van Honoré de Balzac een klassiek voorbeeld van het genre, terwijl in Nederland de Leycestercyclus (1845-1855) van Truitje Bosboom-Toussaint kan worden genoemd.

De romans in de Sydoniacyclus van Helma hebben onderling op zeer losse wijze verband met elkaar. Hoewel de reeks in principe in het contemporaine Parijs speelt, wijken enkele delen daar drastisch van af. Sommige van de romans, zoals Duizendbrand en Aardvuur, spelen zelfs in geheel andere historische periodes, zoals die van de vijftiende eeuw of die van de Franse Revolutie, terwijl andere boeken, zoals Luchtkristal, op ver verwijderde geografische locaties spelen, zoals in de Verenigde Staten. Ook treden steeds weer nieuwe personen of nieuwe incarnaties van personen als hoofdpersonen op. Soms veranderen personages geleidelijk, terwijl in andere delen de vermeende voorouders van personages als dubbelgangers optreden. Deze eigenschappen maken de cyclus tot een serie die tegelijk een eenheid is, maar ook op een onsamenhangende, associatieve wijze is opgebouwd.

 

1962: Helma en Loeka worden in klinieken opgenomen

 

 

Gedurende de jaren vijftig ging de gezondheid van Helma steeds verder achteruit. De combinatie van zware ziektes en allergieën resulteerde er uiteindelijk in, dat zij bedlegerig werd. Omdat er, ondanks de publicatie van enkele romans, nauwelijks geld binnenkwam, was het inhuren van verplegend personeel uitgesloten. Zo kwam al het huishoudelijk en verplegend werk op de schouders van haar dochter terecht. Omdat Loeka zelf ook niet vrij was van allergische problemen en omdat zij leed aan slapeloosheid, was het te verwachten dat al dit werk uiteindelijk teveel voor haar zou worden.

Dat moment kwam net voor kerstmis van het jaar 1962. Aan het begin van december was Helma door overmaat aan pijn en vermoeidheid erg verward geraakt, waarbij ze ook hallucineerde. Op 21 december stortte vervolgens ook nog Loeka volledig in. Nadat een van de buren om een ambulance had gebeld, werden moeder en dochter naar twee aparte psychiatrische klinieken gebracht. Helma werd opgenomen op de psychiatrische afdeling van het Provinciaal ziekenhuis te Santpoort, een verouderde instelling die slecht bekend stond. Loeka daarentegen werd opgenomen in de moderne Sinai-kliniek te Amersfoort, oorspronkelijk een instelling die psychiatrische hulp verleende aan joodse overlevenden van de Tweede Wereldoorlog.

De reden dat de twee vrouwen niet in dezelfde instelling waren opgenomen, was dat psychiaters al snel tot de conclusie waren gekomen dat hun manier van samenleven niet in orde was. Ze stelden vast dat Helma en Loeka een abnormale haat-liefdeverhouding onderhielden. Daarnaast hadden zij hun relatie gediagnosticeerd als een ‘sterk symbiotische relatie’, die werd gekenmerkt door ‘vreemde, bizarre waanachtige ideeën’. Hun persoonlijkheden zouden psychisch met elkaar vergroeid zijn. Daarbij was het dan de vraag of aan de ene kant Loeka haar moeder in toenemende mate in haar macht had geprobeerd te krijgen, of aan de andere kant, of Helma haar dochter een privéleven ontnomen had door haar te dwingen bij haar te blijven wonen en voor haar te werken.

1963: Helma en Loeka worden gezond verklaard

 

 

Loeka werd, na een opname van vijf maanden, op 23 mei 1963 uit de Sinai-kliniek ontslagen. Haar psychiater, de geneesheer-directeur van de kliniek, was ervan overtuigd dat zij volkomen hersteld was van haar instorting en dat er niets mis was met de relatie met haar moeder. In 1985 zou Loeka’s psychiater uit de Sinai-kliniek aan zijn voormalige patiënt schrijven: ‘De verhouding van betrokkene gedurende haar gehele leven met haar moeder is een uitermate complexe maar ook zeer rijke en positief werkende geweest.’ In het Provinciaal ziekenhuis te Santpoort, waar Helma nog steeds verbleef, was het heel anders gesteld. De psychiater die daar de leiding had, oordeelde dat de beste beslissing was, Helma voor de rest van haar leven, gescheiden van haar dochter, opgesloten te houden. Ze was ervan overtuigd dat haar patiënt dementerend was en dat Loeka had getracht, in toenemende mate haar moeders leven volkomen te beheersen. Wel mochten moeder en dochter elkaar een keer per week schrijven. Loeka probeerde in haar brieven haar moeder hoop te geven. Op 30 januari 1962 schreef ze aan Helma:

 

 

Ik mis je ieder uur dat ik samen met je zou kunnen zijn om samen van gewone dingen te kunnen genieten. Jij hebt mij geleerd in het leven van gewone dingen te genieten. Je bent een tevreden ziel geweest al die jaren en hebt nooit geklaagd. Alleen gezwoegd voor ons brood. Je verdient verwend te worden als een koningin. Jij hebt mij opgekweekt van een zielig astmakind tot een volwaardig mens. Jij hebt me 2 x heel + vele malen half uit handen van de Duitsers gered. Je hebt van mij twaalfde jaar de zware taak gehad moeder en vader tegelijk te zijn. Bovendien was er een stief familie die misbruik van je grote hart maakte. Ik huil terwijl ik dit schrijf.

Loeka probeerde, met steun van haar psychiater in Amersfoort, vanaf het begin van haar opname, haar moeder naar de Sinai-kliniek te halen. In juli 1963 slaagde zij hier uiteindelijk in. In deze instelling werd Helma nog enkele maanden geobserveerd en op 24 september van dat jaar mocht ze weer met haar dochter mee naar huis.

1966: Helma wint de ANWB-prijs

 

Helma was vanaf de late jaren vijftig tot aan haar overlijden bijna onophoudelijk ziek. Enige uitzondering waren de jaren van 1963 tot 1965, waarin Helma een redelijke gezondheid genoot. In deze periode was het voor haar mogelijk om te lopen en om buitenshuis uitstapjes te ondernemen. In deze relatief rustige tijd begon Helma te werken aan een omvangrijk cultuurhistorisch project. Vergezeld van Loeka begon ze materiaal te verzamelen voor een boek over de Nederlandse kastelen. Drie jaar langbezochten de twee vrouwen een groot aantal van deze bouwwerken, waarbij Helma aantekeningen maakte en Loeka fotografeerde. In het boek dat uit deze aantekeningen ontstond, lag de nadruk niet op archeologische of kunsthistorische aspecten van de bouwwerken. Het richtte zich op de (vroegere) bewoners, op de binnenhuisinrichting, en op Helma’s literaire stijl, die het geheel, volgens tijdgenoten, boven het genre van een reisgids verhief. Het werd in 1965 uitgegeven onder de titel Kastelen: hun personages, hun schatten. Het was voor dit boek dat Helma in 1966 onderscheiden werd met de ANWB-prijs. De ANWB reikte jaarlijks een prijs uit voor het beste boek op toeristisch gebied. Deze prijs was in 1959 ingesteld ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de vereniging. Omdat Helma op dat moment al niet meer uit bed kon komen, vond de uitreiking plaats in haar huis aan de Minervalaan. Professor H.J. Prakke, voorzitter van de jury, werd gefotografeerd naast het bed waarop de schrijfster lag. In zijn toespraak bij die gelegenheid, lichtte hij toe:

 

 

Wat ons in dit stellig toeristisch gequalificeerde werk zo bekoort, is dat het niet gesteld is in de traditionele VVV-stijl of in de opgewonden termen van de public relations officer van een hotel-concern, doch in de woorden van een femme-auteur […]. Het verheugt de adviescommissie des te meer, dat zij mevrouw Wolf-Catz voor de ANWB-prijs kon voordragen, omdat deze schrijfster door de aard van haar overige, zuiver literaire, oeuvre aan de prijsverlening extra glans verleent.

 

 

De ANWB-prijs zou de enige prijs zijn, die Helma ooit voor haar literaire werk ontving. Jaren later, net na het overlijden van de schrijfster, zou uitgever Wim Hazeu in zijn ‘In memoriam’ verzuchten: Met Ad den Besten (Trouw) en Ben Maandag (Het Vrije Volk) vraag ik me vertwijfeld af hoe het mogelijk is dat zo’n schrijfster met een zo authentiek en krachtig oeuvre, alle grote literatuurprijzen is onthouden.

1968: Helma en Loeka verhuizen naar Bussum

 

 

 

Helma’s gezondheid nam tijdens de jaren vijftig en zestig steeds sterker af. Al die tijd had ze met Loeka in een klein bovenhuis in Amsterdam gewoond. De drukte en verontreinigde lucht van de stad waren van grote invloed op de allergieën van Helma. Daarbij was het haar jarenlang niet mogelijk naar buiten te gaan, door de steile trappendie van de straat naar de voordeur leidden en door de afwezigheid van een tuin. Om deze redenen zochten Helma en Loeka al sinds het begin van de jaren zestig naar een huis op het platteland en wel in het door Helma zo geliefde Gooi. Omdat moeder en dochter altijd geldzorgen hadden, was deze zoektocht niet gemakkelijk. In een brief aan Ad den Besten uit 1967 vertelde Helma hem hierover.

 

Reeds 15 jaar is mij gezegd dat ik hoe langer hoe zieker zou worden in A’dam en dat is gebleken. Vanaf die tijd heb ik, zoals je weet, op allerlei manieren moeite gedaan door ruil of anderszins aan een huis te komen. […] We hebben het 2 jaar uitgerekend, ik heb alles ervoor verkocht wat ik nog bezat. […] Ik hoop dat eens als ik mag blijven leven in het Gooi weer te kunnen doen. Alle andere dingen, alle andere plannen zijn irreëel en stom, ik bedoel bête.

 

In december 1968 was het eindelijk zover. In een makelaarscatalogus vonden Helma en Loeka een ruim vooroorlogs huis aan de Fortlaan in het Gooise dorp Bussum. Ze kochten het ongezien: Helma was te zwak geweest om het te gaan bezichtigen. Met de verhuizing moest ze dan ook in een ambulance naar Bussum worden vervoerd. Op 5 december van dat jaar konden ze Sinterklaas in Bussum vieren. Uit de bewaard gebleven, voor deze gelegenheid geschreven gedichten van ‘Moederpoes’ Helma aan ‘Knorrieknuffel’ Loeka spreekt een grote tevredenheid over de nieuwe woonplaats. Helma doopte het huis ‘In de twee zwaantjes’, omdat ze het huisnummer, 22, op deze dieren vond lijken. Vooral de grote tuin, die vol stond met rododendrons, stond in positief contrast met het kleine balkon in Amsterdam. In het huis aan de Fortlaan zouden moeder en dochter nog tien gelukkige jaren samenwonen.

1979: Helma overlijdt

 

 

 

In het najaar van 1978 ging de gezondheid van Helma plotseling hard achteruit. Op dinsdag 16 januari 1979 moest ze worden opgenomen in het Diakonessenhuis te Naarden. In zeer zwakke toestand kwam ze in dit ziekenhuis terecht, en haar toestand werd steeds slechter. Tegen de wil van het medisch personeel week Loeka dagenlang niet van haar moeders zijde. Ze sliep op een veldbed naast Helma’s ziekenhuisbed. Na vier dagen in het Diakonessenhuis te hebben gelegen, voorspelden de artsen dat de doodzieke schrijfster binnen korte tijd zou sterven. Toch duurde dat nog tot na het weekeinde. In haar boek Kind in de schaduw vertelde Loeka over haar laatste momenten samen met haar moeder.

 

Ik was aan het einde van mijn krachten. Ik huilde niet meer. Amper was ik nog tot de juiste gevoelsreacties in staat en ik handelde automatisch.‘Ga nog wat slapen, mammie. Het lukt vast wel. Ik ben er toch.’Zoet ging ze slapen.Maandagochtend werd haar pols, ook voor mij, voelbaar zwakker. De behandelende internist riep aan het sterfbed geëmotioneerd uit: ‘Ze leeft nog. Hoe is het mogelijk? Ik had haar eten moeten geven. Maar hoe had ik dan een slang door die gemartelde keel moeten duwen?’Had ze het dit keer verstaan? Ze reageerde er niet op.Nadat ze van mij zoveel lieve woordjes had gehoord en zoveel zoentjes had gehad als alleen kleine kinderen aan hun ouders geven, viel ze vredig in een heel diepe slaap, tot ze nog een paar seconden haar ogen opsloeg.Het was maandagmiddag kwart voor drie, 22 januari 1979.

 

 

Helma was overleden. De uitgeputte Loeka bleef nog enkele dagen in het ziekenhuis om van de uitputting bij te komen. Daarna keerde ze alleen terug naar hun huis in Bussum.

1980: Loeka wordt weer in een kliniek opgenomen

 

 

 

 

Na het overlijden van Helma toog Loeka meteen aan het werk. Als eerste stelde ze een bloemlezing samen uit de vele romanfragmenten en verhalen die Helma in handschrift had nagelaten. De vrijheid roept de diepste slapers: romanfragmenten, verhalen en sprookjesverscheen in 1980. Een jaar later zagen Helma’s onuitgegeven herinneringen aan haar jeugd in Blaricum het licht, onder de titelHet doktershuis aan de Torenlaan: met herinneringen aan kunstenaars. Daarop begon Loeka aan haar eigen memoires, die een eindafrekening moesten worden met de psychiaters die haar en haar moeder het leven zo zuur hadden gemaakt. In 1985 werd dit boek, Kind in de schaduw, uiteindelijk gepubliceerd. Ondanks deze grote productiviteit echter, verslechterde Loeka’s geestelijke gezondheid. Al in augustus 1980 moest ze enige tijd worden opgenomen in de Amersfoortse kliniek ‘Zon en schild’. De klachten waren hallucinaties en lichamelijke zwakte. De instelling beviel haar echter niet, en na dertien dagen ‘nam ze de benen’, zoals ze een jaar later in een brief schreef. Ze voegde daar toen nog aan toe: ‘Ontkennen dat ik korte tijd stapelgek was, zal ik evenmin, want ik vond mezelf nog gekker dan menig psychiater het vond.’ Het was in 1982 dat Loeka psychisch echt instortte. Op 14 juli van dat jaar werd ze door de politie opgepakt in een weiland in de buurt van Rotterdam. Ze was ervan overtuigd dat ze daar een afspraak had met Ben Maandag, de toenmalige hoofdredacteur van Het vrije volk, om samen met hem onder te duiken. Ze verkeerde namelijk onder de indruk dat Nederland opnieuw door de Duitsers bezet was. Ze was zo onrustig, dat ze in een cel werd ondergebracht. Uiteindelijk werd ze opgehaald door een psychiater uit de Sinai-kliniek, de instelling waar ze in de jaren 1962 en 1963 ook opgenomen was geweest. Daar werd ze zeven weken lang behandeld.

 

1984: Loeka verhuist naar een kleinere woning

 

 

 

Na het overlijden van Helma was Loeka aanvankelijk in het huis aan de Fortlaan blijven wonen. Het was in dit huis geweest dat moeder en dochter hun gelukkigste tijd samen hadden doorgebracht. Het was ook hier geweest dat hun gezondheid weer enigszins tot bloei was gekomen, na jarenlang in de stad te hebben gekwijnd. Toch besloot Loeka in 1984 te verhuizen. Als freelance journaliste en weinig succesvolle schrijfster van kinderboeken had ze niet veel inkomsten. Ook begon het moeilijk te worden om zonder hulp het grote oude huis schoon te houden en te onderhouden. In een brief aan familie in Amerika uit dat jaar legde ze uit:

 

I have found another home. It was a must. I could not upkeep the house in the Fortlaan at a proper way every year again. It is too big, helas, and I didn’t like lodgers anymore. But it will be difficult for me to say goodbye to all memories in the Fortlaan and to the cosy home, the big garden and the well-to-do-neighbourhood with the big trees.My new home is small and simple, the corner of a range, built in 1965. I enclose a photo of the broker, that is much more beautiful than the reality. But I have in front of me a little circle and at the end of the little garden back of me the garage (without a car) […]. The street is quiet and in a few minutes I can walk to the heather. There are four rooms in my new house, small of course, but big enough for guests.

 

Dit nieuwe huis lag in een nieuwbouwwijk aan de andere kant van Bussum, aan de Imkerlaan. Op 2 augustus 1984 verhuisde Loeka. Een journalist die haar daar een jaar later bezocht voor een interview naar aanleiding van het verschijnen van haar autobiografie Kind in de schaduw, schetste een wat somber beeld van het leven op het nieuwe adres.

2008: Loeka overlijdt

 

 

 

 

Op 25 januari 2008 overleed Loeka in Bussum. Ze werd begraven op de Blaricumse begraafplaats De Woensberg, naast haar moeder. Als oudere vrouw heeft ze moeten toezien hoe de literaire roem van haar moeder, die in de jaren zestig en zeventig zo was gegroeid, heel snel afnam. Ondanks de moeite van Helma’s dochter om het werk van haar moeder herdruktte krijgen, en ondanks de aandacht voor diens werk die ze begin jaren tachtig nog in de pers wist te genereren, is tegenwoordig zelfs de naam Helma Wolf-Catz volkomen in de vergetelheid geraakt.

Loeka heeft, overeenkomstig de wensen van Helma, de volledige literaire nalatenschap van Helma aan het Literatuurmuseum in Den Haag geschonken. Hier liggen de manuscripten en brieven nu te wachten op herontdekking en, wie weet, nieuwe roem.